Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5867

Datum uitspraak2005-11-09
Datum gepubliceerd2005-11-09
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200502934/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 10 juni 2004 is een aan [wederpartij] verleende jachtakte voor het seizoen 2004/2005 ingetrokken en hem een jachtakte voor dat seizoen geweigerd.


Uitspraak

200502934/1. Datum uitspraak: 9 november 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: de Korpschef van de politieregio Utrecht, appellant, tegen de uitspraak in zaak no. SBR 04/2667 van de rechtbank Utrecht van 18 februari 2005 in het geding tussen: [wederpartij], wonend te [woonplaats] en appellant. 1.    Procesverloop Bij besluit van 10 juni 2004 is een aan [wederpartij] verleende jachtakte voor het seizoen 2004/2005 ingetrokken en hem een jachtakte voor dat seizoen geweigerd. Bij besluit van 30 september 2004 heeft appellant het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 18 februari 2005, verzonden op 21 februari 2005, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd, bepaald dat appellant binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar neemt en het besluit van 10 juni 2004 geschorst tot de bekendmaking van het nieuw te nemen besluit op bezwaar. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 april 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij ongedateerde brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 april 2005. Deze brieven zijn aangehecht. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2005, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.D.W. Smit-van Valkenhoef en G.B.A. van der Wulp, respectievelijk juridisch medewerker en inspecteur van politie bij de politieregio Utrecht, en [wederpartij], bijgestaan door mr. H.A.M. Lamers, werkzaam bij DAS rechtsbijstand, zijn verschenen. 2.    Overwegingen 2.1.    [wederpartij] betoogt terecht dat appellant niet langer belang heeft bij een beoordeling van zijn hoger beroep omdat de periode van een jaar waarop de onderhavige jachtakte zag, inmiddels op 31 maart 2005 is geëindigd. Nu niet is gebleken dat de uitkomst van het onderhavige geding bepalend zal zijn voor in de toekomst ten aanzien van [wederpartij] of anderen te nemen beslissingen, acht de Afdeling het feit dat de rechtbank de korpschef heeft veroordeeld in de kosten onvoldoende grond om  procesbelang aan te nemen bij het instellen van het hoger beroep. 2.2.    Het hoger beroep is niet-ontvankelijk. 2.3.    Appellant dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3.    Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I.    verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; II.    veroordeelt de Korpschef van de politieregio Utrecht tot vergoeding van bij [wederpartij] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de politieregio Utrecht aan [wederpartij] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat. w.g. Hirsch Ballin    w.g. Matulewicz Lid van de enkelvoudige kamer    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 9 november 2005 45-497.